GALLERIA Veertien variaties op het schilderij 'La Tempesta' van Giorgione @MartinKageling
GALLERIA
Veertien variaties op het schilderij
'La Tempesta' van Giorgione
voor Ineke,
mijn vrouw en reisgenote
CATALOGUS
De
hier volgende 14 sonnetten zijn verbale variaties op een schilderij, La
Tempesta geheten, van de Italiaanse renaissanceschilder Giorgione. Het
hangt in Venetië in de Galleria van de Accademia di Belli Arte.
Het
is een klein doek met niet alleen voor de huidige beschouwer een raadselachtige voorstelling, want vijftig
jaar na Giorgiones dood verzuchtte Vasari al dat de Hemel mocht weten wat dit allemaal
te betekenen had. Misschien konden tijdgenoten van Giorgione uit de kringen van
de humanistische intelligentsia het herkennend ‘lezen’, in latere tijd werd het
werk onderwerp van ruime interpretatie en speculatie.
● Het eerste gedicht is de aankomst in Venetië.
● Het tweede stelt de schilder voor, zoals hij
door Giorgio Vasari wordt beschreven
in zijn Le vite de’ più eccellenti
pittori, scultori e archittetori italiani da Cimabue insina a .
tempi
nostra (1550)
● Van de 14 gedichten hebben de nummers 3 tot
en met 11 direct betrekking op de
afbeelding zelf.
● Gedicht 12 is naar aanleiding van een
overschildering, die aan het licht kwam bij een
röntgenonderzoek.
● Gedicht 13 gaat over de kunstliefhebber Marcantonio
Michiel, die in 1530 het werk zag
in de verzameling van Gabriele Vendramin en
daar aantekening van maakte in zijn
dagboek, Notizie d’opere del disegno
(1530).
● In het laatste gedicht wordt afscheid
genomen van Venetië.
I
GALLERIA DELL’ ACCADEMIA
DI BELLI ARTI
Vanaf
de halte van de vaporetto
stadinwaarts
het Canal Grande
volgend
is het nog een hele wandel
eer
wij een glimp opvangen van de Rialto.
Langs
de kanalen rijzen de palazzo’s
(bladderende
façades, wrakke waranda’s,
balustrades
met verwelkte guirlandes)
uit
waterspiegelingen aan de kaderanden,
tot
driedimensionale Canaletto's.
Dan
rondt de Ponte dell’Accademia
zijn
rug naar het sestiero Dorsoduro.
Onder
een gewelf van transparant turquoise
beginnen
de kerken achter warmtewazen
hun
koepeldak en campaniles te vertonen.
En
een schemerige zaal binnen de Galleria
zal
onze queeste weldra gaan belonen,
met
La Tempesta van Giorgione.
II
GIORGIO
BARBARELLI DA CASTELFRANCO
GIORGIO BARBARELLI
DA
CASTELFRANCO
(Giorgione: ‘de grote
Giorgio’, alias ‘Zorzi’,
1476/77 - 1511)
Men kent in Castelfranco
niet enkel zijn talent.
– Is hij niet bij Bellini
in de leer geweest? –
Hij is een graag geziene
gast op menig feest,
naast het palet met lied en
luit bekend.
Maar – zoals men in
Vasari’s Vite leest –
hij experimenteert ook met
soorten pigment,
die hij, met oliën gelengd,
speciaal aanwendt
voor Venetië, waar men het
vocht zo vreest.
Het is maar een klein
oeuvre wonderwerken,
weergaloos in weergave van
de natuur,
waarin hij de beschouwer
zijn verhaal vertelt,
langs de wanden van
palazzo’s en van kerken.
Vierendertig jaar, als hij
Titiaan het heilig vuur
doorgeeft – kort voor de
pest hem velt.
III
AFGEKEKEN VAN
GIORGIONE DA CASTELFRANCO
LA TEMPESTA, 1506.
Olieverf op linnen 68 X 59
cm.
Giorgione.
Castelfranco
1476/77 – Venetië 1510.
Galleria
dell’Accademia,
Venetië.
(cat. nr. 915)
Het landschap toont een
weelderige stoffage.
Twee oevers, door een
waterloop gescheiden,
waar zij te zien zijn, de
beide personages:
links de wandelaar; de
vrouw aan de overzijde
koestert moederlijk aan
haar borst het kind
en hij kijkt achterom alsof
zijn reis begint.
Hoewel hun blikken elkaar
lijken te mijden,
bestaat er een verband
tussen hen beiden.
De hemel boven hen begint
te grauwen.
Vals licht bestrijkt een
rij gebouwen
op het achterplan, valt
half over de vrouw
en haar kind die in de
struiken schuilen
voor de opstekende storm
met onweersbui
en beschijnt ook twee
gebroken zuilen.
IV
In alle vroegte had zij het
huis verlaten,
met haar kind – het had
iets van een vlucht.
Toen woelde er al onweer
door de lucht
en schuw zocht zij achter
de laatste straten,
aan de rand van ‘t water,
naar wat rust,
om stil tegen haar kind te
kunnen praten
en het dommelend aan haar
borst te laten
drinken. De stilte
absorbeerde elk gerucht,
dat ademde door de
bosschages, waar
zij zich halfnaakt
probeerde te verschuilen,
toen zij de voetstap hoorde
van de wandelaar,
voor wie zij echter
wonderlijk onzichtbaar
bleef achter een paar
gebroken zuilen.
Op verre daken drukte de
hemel zwaar.
V
Jaren van huis, op
pelgrimstocht vertrokken,
liep hij zijn levensloop
langs menig heilig oord,
al werd hij op zijn reizen
meermalen bekoord
door steden die met parken
en paleizen lokten.
Zijn lust werd echter in de
kiem gesmoord,
toen boven deze wereld de
hemel betrokken
raakte. Buiten de stad
omvatte hij zijn stok en
voelde zijn wankele ziel
weldra geschoord
op het smalle kronkelpad
langs duister water.
Even dacht hij nog vlakbij
in het struikgewas
een schim te zien.
Verzoeking: engel of sater?
De wakkerende wind
verhaastte nu zijn pas.
Toch meende hij achter twee
geknotte zuilen,
uit de struiken een zuigeling
te horen huilen
VI
Het landschap houdt hen
beiden in zijn ban:
Een late wandelaar is
altijd op zijn hoede;
haar moederlijke zorg neemt
elk vermoeden
weg dat iemand maar de plek
ontdekken kan
waar zij zich terugtrekt om
haar kind te voeden.
Wie is hij: pelgrim,
speel-, handels- of edelman?
En hoe geraakte zij hier
dan in het schijnsel van
het vale licht voordat de
storm gaat woeden?
Door water zijn hun
werelden gescheiden.
Bij de gekanteelde torens
verderop konden
zij voor nacht noch
noodweer schuilen.
Toch geldt dit doodstil
ontij voor hen beiden,
want zij zijn door een
bliksemsnoer verbonden,
hemelhoog boven de gehalveerde
zuilen
VII
Is het Voorzienigheid of
zelf verkiezen,
verleent dit landschap zijn
bestaan de vorm
die jaren broeit en rijpt
in stilte voor de storm,
eer hij zich in zijn
zoektocht gaat verliezen?
Hij pakt zijn stok, verlaat
met stille trom
dit dreigende toneel met
half in de coulissen,
de moeder en haar kind, die
hij zal missen,
maar hij keert niet weerom
en weet waarom:
het kind is niet van hem –
hij is het zelf en
hoeft geen schoot en geen
beschutting meer.
Gevaar weergalmt onder de
wolkgewelven,
neemt de gedaante aan van
onweersbuien.
In helle bliksemschichten
licht steeds weer
de sokkel op met zijn
geknakte zuilen.
VIII
Zichzelf meer trouw dan
haar of ’t kind,
dat zij hem als vrucht van
hun liefde gaf,
pakt hij op zekere dag zijn
wandelstaf
en volgt dan op het wenken
van de wind.
Op zo veel zelfzuchtigheid
staat straf
– vreest hij – , maar misschien hervindt
hij zichzelf uiteindelijk
wel en overwint
de innerlijke vrede eerder
dan het graf.
Achter hem rust al wat
dierbaar is.
Er is geen plaats of
lichaam meer waar
hij zich voor zijn onrust kan
verschuilen.
Over het water tekent haar
beeltenis
zich af, als bliksem het
kind en haar
uitlicht achter twee
gebroken zuilen.
IX
De voorstelling vertelde
het verhaal,
waarvan zij alleen de
tekenen kon lezen,
symbolen, die haar
dagelijks verwezen
naar het geheim, vermeld in
beeldentaal.
De aardse moeder voedt haar
heilig wezen,
zij kent en weet van die
signalen allemaal:
opstekende storm, water en
bliksemstraal –
zij hoeft die elementen
niet te vrezen.
Ooit smolten zij in haar
tezamen,
om te gaan gisten in haar
schoot,
tot een almachtig amalgaam.
Haar kind draagt
veelbetekenende namen
die de profeten en de
predikers beamen:
hij zal de zuilen breken
van de dood.
X
Zien zij dan niet wat om
hen heen gebeurt?
Gedaan lijkt het met hun
Arcadische idylle,
waarvan de koesterende
warmte gaat verkillen,
als onheilslicht het
weelderig landschap kleurt.
De eerste windvlaag laat de
spiegeling rillen
van het water dat hun leven
heeft verscheurd.
Zij zoogt en troost haar
kind, terwijl zij betreurt
dat zij niet honger naar
geborgenheid kan stillen.
Hij schijnt geen weet te
hebben van de brug,
die ver achter hun rug de
oevers nog verbindt –
zijn allerlaatste band met
haar en ‘t kind.
Wolkenmonsters met
vuurspuwende muilen
jagen inmiddels mythisch
door de avondlucht.
Standvastig staan daar nog
de tweelingzuilen.
XI
PORTRET VAN DE KUNSTENAAR
ALS ZUIGELING
Hij heeft de beelden
ingezogen:
contouren nog, een
lijnenspel
van silhouetten tegen de
hel
oranje binnenzijde van zijn
ogen.
Dan tussen franjes
regenbogen
opeens de zon – bliksemend
fel
en op zijn angstgesnik komt
snel
zijn moeder over hem
gebogen,
met boven haar de groene
bomen.
Water opspattend uit
zilverblauw,
aarde vol bloedwarme
gewassen.
Tot de storm hem komt
verrassen,
in een hemel die naar
doodsgrauw
zweemt en brand sticht in
zijn dromen.
XII
Is het nu af? Hij keurt
kritisch zijn prestatie:
hier staat een staal van
wat hij maken kan.
Hij is een geleerd artiest
- méér dan een artisan -
die met Klassieken leeft op
voet van emulatie.
Is dit een presentatie van
Bijbel of Bucolica?
Is het Paris, die Oinone
vallen liet voor Helena,
of de Madonna met haar
gehoornde timmerman?
Waarom dreigt Armageddon
boven dit Arcadia?
Buiten lonkt en lokt La
Serenissima,
met haar Sirenenzang van 't
Carnaval:
‘Aan boord, Zorzi, we varen
naar het bal!’
Hij staart de verlichte
gondels achterna,
en voelt al hoe zijn ziekte
hem zal drijven naar het graf.
Verving hij daarom de
baadster door een man met staf?
XIII
MARCANTONIO MICHIEL:
‘El
paesetto in rela cun la tempesta, cun la cingana et soldato,
fo de mano de Zorzi da Castelfranco’.
(NOTIZIE D’OPERE DEL
DISEGNO, 1530)
‘Landschap op doek, met
storm, zigeunerin,
en soldaat’. De ganzenveer
ontglipt zijn hand,
zodat zij vlekkend tussen
zijn Notizie belandt.
Hij staart nietsziend de
warme nacht weer in.
Vandaag heeft hij
Giorgiones werk gezien.
Gabriele noodde hem op zijn
palazzo, want
misschien vond hij de
aanwinst interessant,
in het speciale kabinet van
Ca’ Vendramin.
Marcantonio, als door
bliksemlicht verblind,
tuurt in vervoering op het
kleine doek.
‘s Avonds opent hij thuis
zijn notitieboek
en schrijft: ‘Landschap op
doek met zigeunerin,
en soldaat‘. Het open raam
vangt vlagen wind.
Alles wijst erop dat het
noodweer nu begint.
XIV
In de autospiegel zinkt de
lagunestad,
nu is het raadzaam even op
te schieten,
want wij hebben nog een
lange rit te
gaan en de voorruit vangt
de eerste spat.
Maar als we eenmaal op de
snelweg zitten,
maakt het verkeer voor ons
ruim baan.
Bijtijds rijden wij uit de
Veneto vandaan,
naar de roze kartelrand der
Dolomieten.
Als het licht weglekt uit
wolkengaten,
lukt het ons niet de
beelden los te laten
en hun tijd voor het heden
te verruilen.
Boven het gebergte trekt de
hemel dicht,
dan splijt een wolk door ‘t
bliksemlicht,
waarin natte cipressen
staan als zuilen.
Comments
Post a Comment